Mont Ventoux 2003
|
Talent is ook een vorm van heel graag willen Was ik de laatste die naar boven ging, dit jaar? Ik denk het stiekem wel en de weergoden waren me goed gezind. De hele vakantie die aan de Klim voorafging had ik -al fietsend- zitten twijfelen. Eitje, dacht ik soms, die Mont Ventoux rijd ik zo op wat Huub van der Lubbe kan, wat Dries van Agt kan, waarom zou ik dat niet kunnen? Maar dan kwam er een stuk Toscaanse helling van 14%, en kreeg ik mijn tandwieltjes 39-27 nauwelijks rond. Of ik zag de littekens in mijn been, van de aanrijding waardoor ik eind augustus drie weken niet had kunnen fietsen, en herinnerde mij hoeveel moeite het viaduct over de A4 daarna ineens kostte. Dan betwijfelde ik alle woeste plannen, had zelfs spijt dat ik er ooit over begonnen was. Echt terug kon ik eigenlijk niet meer vond ik. De gedichten van Jan Kal en Huub van der Lubbe hingen al maanden op het prikbord, de kale berg lag op mijn nachtkastje, de Mont-Ventoux passage uit de renner kende ik uit mijn hoofd, en ik had zoveel trainingskilometers gemaakt als ik kon, inclusief drie keer een dag in Zuid Limburg en nu dus een dikke week fietsen in Toscane. Zo werd het 19 oktober, en reden wij -ik snauwerig kortaf van de zenuwen- naar Bedoin. Het plan was de route eerst met de auto te verkennen, en daarna zou ik vanuit Sault terug fietsen. Mits natuurlijk weer en weg dat toelieten.
Het was de laatste mooie dag van het jaar, en onder de boomgrens waren alle kleuren tussen vlammend geel en donkerrood te zien, met steeds meer donkergroene naaldbomen ertussen naarmate het hoger werd. Een herfstzonnetje bescheen dat alles. Ik kleedde me om in een cafeetje en stapte op mijn fietsje om een uur of halfeen, genoot, al pedalerend met volle teugen van de herfstkleuren. Twee keer zette ik een voet aan de grond, een keer om sanitaire redenen, een keer om mijn jasje aan te trekken, maar verder reed ik in een gestaag tempo door naar Chalet Reynard, daarbij meermalen aangemoedigd door Jan die volgauto-chauffeur, soigneur, ravitaillering, fotograaf en supporter was. Onmisbaar, dus. Bij het chalet wachtte hij me op, maar toen wilde ik niet meer stoppen. Ik had mijn kleinste verzet nog niet nodig gehad, het ging lekker. Ik stopte plastic zakjes in mijn schoenen tegen de ergste kou, knoopte nog een warmere fleecejas om mijn middel en vertrok weer. Het duurde niet lang of alle bomen waren uit beeld. En niet veel later was er helemaal niks meer te zien behalve de rechterberm. De wolken maakten de wereld wel erg klein. Het ging nu ook steiler omhoog, ik moest er hard voor werken. Maar op de weg stonden de namen van de grote renners die hier omhoog fietsten: Pantani, Ullrich, Boogie Dat motiveert wel, dat vond ik op de Cauberg ook al.
Jan bleef wat dichter bij me rijden, wat wel prettig was in dit eenzame oord. Het tempo lag stukken lager, drie, vier keer moest ik even met een voet aan de grond om op adem te komen.
Dag Tom wist ik nog net hardop te zeggen toen ik het monument voorbij reed, langzaam en moeizaam, maar daarna was het nog anderhalve kilometer, ik ging het halen en ik wist het zeker. De beroemde
laatste bocht, voor mijn geestesoog zag ik weer Pantani daar boven komen, ik bereidde
alreeds een glorieus juichende finish voor, maar de elementen dachten er anders over.
Zodra ik de bocht om was en uit de beschutting, werd ik Whoesj! van mijn wielen geblazen.
Tja, het heet niet voor niets Mont Ventoux. Ik wist met een rare manoeuvre een echte
valpartij te voorkomen, stapte af en worstelde lopend, met de fiets aan de hand en
trillende knieën tegen de wind in de laatste meters op. De mist, de storm en de snijdende
kou maakten mijn moment of fame wel erg kort en klein, geen foto van mij,
juichend bij het laatste kilometerpaaltje. Lies Spaink |