Wij fietsten in Toscane. Van Figline val d'Arno naar Florence, van Florence naar San
Gimignano, waar we een rondrit maakten en de indrukwekkende skyline van het stadje van
verschillende kanten zagen. Van San Gimignano naar Siena, van Siena weer terug naar
Figline.
Fietsen in Toscane bleek een heel nieuw soort fietsen. Het vereiste speciale
stuurvaardigheden, bijvoorbeeld om gedurende een kilometer of 12 door een bos een klein
strookje asfalt te vinden waarop géén tamme kastanjes lagen (ondertussen weerstand
biedend aan de aanvechting er een kilo of wat van mee te nemen, ze zijn zo lekker!). Of om
-met zo min mogelijk remmen- via een steil slingerweggetje een pas af te dalen, zonder dat
de snelheid opeens boven de 60 kilometer per uur kwam. Hoewel, in Toscane bleek een
snelheid van 12 kilometer per uur soms ook al best veel. En zes procent helling werd na
een dag of drie een heel prettig stuk fietsen, dat noemden wij eigenlijk geen klim meer.
Regelmatig vergaten wij bijna te trappen zo mooi was het uitzicht. Wijngaarden,
heuvels, cypressen, olijfgaarden, prachtige huizen. In elk dorp minstens één terrasje
waar cappucino werd geschonken in prijsklassen van 85 cent tot 6 euro per stuk; dit hing
vooral af van het aantal toeristen ter plaatse. Niet dat dat ons weerhield, de koffiestops
en overigens alle maaltijden ook, waren zonder uitzondering gezellig en ontspannen: we
vierden onze vakantie met een groep bijzonder aardige mensen.
Overal was Italiaans ijs te koop, in minstens twintig heerlijke smaken, kleurrijk en
aantrekkelijk uitgestald. Wij hebben nog nooit zoveel ijs gegeten als tijdens onze acht
dagen in Italië.
In de steden was veel te bekijken. De Duomo in Siena sloeg ons met stomheid. De
beeldengroep op het Piazza della Signoria in Florence was minstens even indrukwekkend. Erg
vrolijk was het vlaggen, in Siena met grote trossen stedelijke trots, in alle steden waar
we kwamen hing ook in elke straat minstens één regenboogkleurige vlag met het opschrift
"pace". Daar konden wij wel mee instemmen.
In San Gimignano zaten wij een uurtje op een terras en zagen een paar bouwvakkers
dakpannen omhooghijsen met een ietwat gemankeerde takel waar een kruiwagen aan hing. De
kruiwagen bleef steeds ter hoogte van de tweede verdieping steken en kiepte dan om,
waarbij de lading op straat viel met veel kabaal, aldus voor mooie slapstick zorgend.
In Siena vonden we de Hortus Botanicus, waar een paar meter van de straat af niets meer
van alle drukte te horen was. Daar dwaalden wij langs slingerpaadjes en trappetjes met
bomen en bloemen, om uiteindelijk een vijver met honderden goudvisjes te vinden. Daarna
kochten we een bakje knoflookolijven bij een trattoria, vonden een winkel die uitsluitend
kalligrafie-benodigdheden verkocht, hoewel, ook spullen om ouderwets lakzegels te maken,
we zagen het Sienese voetbalelftal arriveren in de spelersbus en luid toegejuicht door een
groep supporters in het gemeentehuis verdwijnen.
Bij elk ontbijt hield Dirk, onze onversaagde reisbegeleider een
kernachtige toespraak die bestond uit slecht nieuws en goed nieuws. Het slechte nieuws was
eigenlijk nooit slecht, en betrof meestal een knelpunt in de route. Halverwege de etappe
troffen wij Dirk dan weer, naast de bus die wij na een dag of wat -pavlov effect-
begroetten met "Ha, lunch!" of "joepie! we zijn er!". Dirk en zijn
compaan Harry hadden dan een picknicktafel vol en wat peptalk om de vermoeide cycletourist
weer verder op pad te helpen.
Waarvoor lof en hulde!
Chianti bleek een lekker soort van wijn, maar na een lange rit op de fiets gaat er
weinig boven een koud biertje. Hotel na hotel stuurde na aankomst van ons
Cycletours-gezelschap paniekerig een bode naar de supermarkt om de hoek om snel nog een
krat of twee extra bier te halen. Wijn, tenslotte een specialiteit van de streek, had men
wel in ruime mate op voorraad maar op dit consumptiegedrag was niet gerekend.
Wat eten betreft liepen vraag en aanbod minder uiteen: wij lustten wel wat, na alle
inspanningen. De Toscaanse hoteliers serveerden stevige maaltijden, waarbij de eerste gang
een bord pasta was van een formaat dat men in Nederland al reeds een maaltijd zou noemen.
Dit ging vergezeld van het typische zoutloze brood dat we pas na een dag of drie gingen
waarderen. De tweede gang was nog een stuk uitgebreider, met aardappelen en vlees. Gek
genoeg hebben we de hele vakantie geen pizza gegeten.
Wel kochten wij chianti, om mee naar huis te nemen. En kaas,
Parmezaanse en Mozarella en nog een soort. En een Pace-regenboogvlag, koekjes, olijven,
een pasta-machientje dat ons eerst een week overwegen kostte maar bij thuiskomst een prima
aanwinst in de keuken bleek.
Soms waren de afdalingen koud, maar de zon scheen onafgebroken. Soms vond je zomaar een
paar pijnboompitten, of een trosje zoete druiven aan een halfverwilderde struik in een
greppel. Soms zag je tijdenlang niemand, soms kwam je elke paar minuten een fietser tegen,
die vriendelijk groette. Soms was de routebeschrijving niet zo duidelijk, en reden we een
kilometer of twee, drie bergop voor we ontdekten dat dat niet de bedoeling was.
Eén keer werd er geasfalteerd en moesten we de scherpe, plakkerige steentjes van onze
banden vegen. Soms zong Lies luidkeels in de afdaling: "papa loop toch niet zo
snel", soms moest een losse opmerking zes keer herhaald worden omdat het niet
verstaan werd, tot wederzijdse irritatie. Soms stapten wij van onze fietsjes met het
gevoel dat we best nog wel een stukje verder hadden gewild. Een enkele keer vielen we met
een zucht neer op de dichtstbijzijnde stoel.